Het Scheldeverhaal: Belgisch of Antwerps?
“On nous a dit que nous sommes un peuple nouveau, […] mais notre caractère distinctif est vieux”1
De negen jaren tussen de Belgische onafhankelijkheidsverklaring (1830) en het Scheidingsverdrag (1839) waren niet alleen spannend voor Antwerpen, maar voor het hele jonge België. De nieuwe staat leefde onder de constante dreiging van niet-erkenning, zowel door koning Willem I als door de grote Europese mogendheden. In dat klimaat ontstond vanaf 1830 een nationale geschiedschrijving die de Belgische Revolutie graag voorstelde als een ‘wedergeboorte’.
Om België als natiestaat te legitimeren, moest er een lijn getrokken worden tussen het verleden en het heden. Die zoektocht leverde een bijzondere vorm van ‘negatieve’ geschiedschrijving op: het verleden werd voorgesteld als een verhaal van overheersing door vreemde machten. ‘België’ was, zo luidde het verhaal, eeuwenlang een geopolitieke speelbal van Europese vorstendommen en grootmachten.2
1795 of 1863?
In het verhaal kwamen we twee momenten tegen waarop Antwerpen werd bevrijd van het juk van het Verdrag van Münster. Toch kreeg 1795 geen plaats in de ‘monumentale canonisering’ van het Scheldeverhaal in 1872/1883, noch in de stoet van 1913. Waarom werd 1863 zoveel sterker in de verf gezet dan 1795?
In het jonge België lag de associatie met de Franse periode politiek gevoelig. De nationale geschiedschrijving zocht naar een eigen identiteit, los van Frankrijk, en koos liever momenten waarop België zelf de hoofdrol kon opeisen. 1863 liet zich makkelijker presenteren als een ‘Belgische verwezenlijking’, terwijl 1795 – hoe gunstig ook – een opgelegde bevrijding was. Zo kon België zich profileren als de ‘uiteindelijke bevrijder’ van de Scheldestad, het verhaal inpassen in de bredere traditie van ‘negatieve’ nationale geschiedschrijving én Antwerpen in haar collectieve geheugen binden aan de natie. Antwerpen moest Belgisch zijn, zodat België de stad en de Schelde kon claimen als onderdeel van “onzer vaderlandsche geschiedenis.”3
Hoewel 1795 politiek te gevoelig lag om expliciet te vieren, ging de Antwerpse Kamer van Koophandel daar veel losser mee om. Als spreekbuis van het economische leven greep zij elke kans om de vrijheid van de Schelde te herdenken. Zo ook in 1895, toen ze de Centenaire de la libération de l’Escaut organiseerde, achttien jaar vóór de Cinquantenaire de l’affranchissement de l’Escaut. Stad noch staat maakte daar bezwaar tegen, maar de viering vond wel opvallend genoeg plaats in augustus. Dat ze niet samenviel met de nationale feesten – sinds 1890 jaarlijks gevierd in juli – spreekt boekdelen over de gevoeligheden op nationaal niveau.
In de negentiende eeuw laaide de Antwerpse opstand van de zestiende eeuw opnieuw op – niet op het slagveld, maar in de geschiedschrijving. Liberalen en katholieken hadden elk hun eigen versie, zowel van de strijd als van de toestand van de Schelde. In het liberale kamp waren de boosdoeners de katholieke Spanjaarden die Antwerpen plunderden en via Farnese de handel met het Noorden afsneden. Voor katholieken waren het juist de protestantse opstandelingen in het Noorden die tol hieven. En Marnix van Sint-Aldegonde? In liberale ogen bleef hij “den vermaarder strijder”5 die zich verzette tegen de Spanjaarden; voor katholieken was hij degene “die stad en Schelde aan den vijand overleverde.”6
Toch kreeg alleen de liberale versie een vaste plaats in het publieke geheugen. Via monumenten, officiële feesten en stedelijke rituelen werd hún lezing van het verleden ‘gecanoniseerd’. Zo werden negentiende-eeuwse spanningen teruggeprojecteerd op gebeurtenissen uit de zestiende eeuw. Hoewel de Tachtigjarige Oorlog in wezen vooral een politieke strijd was, reduceerden beide kampen hem tot een ideologisch conflict, waarbij Marnix’ rol telkens een andere interpretatie kreeg toebedeeld. Uiteindelijk bleef in het publieke verhaal slechts één kamp overwinnaar.
Wanneer we de stoet naast het monument plaatsen, zien we dat de allegorische symboliek en de gekozen versie van het verleden grotendeels behouden bleven.
Maar de toon veranderde.
Waar het monument de politieke agenda van het stadsbestuur diende en terugblikte, lag in 1913 de regie bij de Kamer van Koophandel. Hún blik was vooruit: 1863 was voor hen een keerpunt in de vrijhandel. In hun ogen was het een economische bevrijding zoals 1795 dat nooit was geweest.
Die verschillen klinken ook door in de toespraken. Stadsbestuurders spraken bij de inhuldiging van het monument over het verleden en nationale trots; voorzitter Corty van de Kamer van Koophandel sprak over cijfers, schepen en groei:
“Van 600.000 ton in 1860 zullen wij onze havenbeweging in 1913 zien klimmen tot meer dan 15 millioen ton; het is fabelachtig en… het is ons niet voldoende!”7
Het Scheldeverhaal beperkt zich hiermee niet meer tot een Antwerps of Belgisch verhaal, maar krijgt ook een internationale dimensie: Antwerpen werkte eindelijk richting haar potentieel als dé handelsmetropool van Europa, in deze periode van globalisering en kolonisatie zelfs van de wereld!