“Arm Antwerpen! … en met den handel verdween ook de rijkdom”: de consensus gebroken.
De gouden periode van Antwerpen liep ten einde in de tweede helft van de zestiende eeuw, tijdens de uitbraak van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). Het opdringen van Spaans gezag over de Nederlanden, waarvan het noorden overwegend protestants was, lokt verzet uit. In 1572 kent de opstand een ware escalatie: Antwerpen bevindt zich op dat moment tussen het kruisvuur van het noordelijke Holland en Zeeland enerzijds, en het aan de vorst loyale zuiden anderzijds.
De Zeeuwse rebellen beheersten het hele mondingsgebied van Rijn, Maas en Schelde. Met wachtschepen controleerden ze de scheepvaart naar het Zuiden en hieven opnieuw tol. Spanje ging verder dan dat: volledige handelsblokkades met de opstandige steden. Die laatsten reageerden door guerilla-acties op Antwerps gebied, het kapen van schepen en het afsluiten van de Schelde voor de Spaanse vloot. De rivier was opnieuw ‘gesloten’ – maar wie was nu de échte boosdoener?
In 1576 begon Antwerpen zich te scharen bij de opstandige provincies na de 'Spaanse Furie': muitende Spaanse troepen plunderden en vernielden de stad vier dagen lang.
Antwerpen groeide in deze jaren uit tot voortrekker én symbool van de opstandige Nederlanden. Het bestuur kwam in handen van aanhangers van het nieuwe protestantisme, zo kreeg de oorlog ook in Antwerpen een uitgesproken religieuze dimensie. Onder leiding van veldheer Alexander Farnese zetten de Spanjaarden in 1585 het beleg in. Met een blokkadevloot en een ingenieuze pontonbrug werd de Schelde nu ook fysiek afgesloten. Het Antwerpen van burgemeester Marnix was volledig afgesneden van de buitenwereld, en op 17 augustus 1585 tekende hij de capitulatie.
Hoewel de Spaanse blokkade werd opgeheven, maakte deze overgave geen einde aan de Scheldesluiting. De noordelijke provinciën weigerden toe te geven en verhinderden de vrije doorvaart. In dit gespannen klimaat stelde Farnese de Antwerpenaren voor een keihard ultimatum: bekeren tot het katholicisme of de stad verlaten.1
Was Farnese echt een ideoloog die zijn religieuze tegenstanders wilde uitschakelen, of vreesde hij eerder voor opflakkeringen van rebellie – in Antwerpen én het noorden onlosmakelijk verbonden met aanhangers van de protestantste leer?
-
E. Van Hooydonk, Strijd om de stroom, 95-112.↩
“Het hatelijke verdrag van Münster 1648, de oorzaak van al onzen rampspoed.”2
Het Spaanse gezag over Antwerpen stabiliseerde door de grote emigratiegolf die volgde uit het ultimatum van Farnese. De fysieke sluiting van de Schelde maakte plaats voor tolheffingen en handelsembargo’s. Handel bleef mogelijk, maar vrij was hij allerminst.
De Noord-Zuid-scheiding van de Nederlanden zette een radicalisering van de Scheldekwestie in gang. Voor de noordelijke provincies – met name Zeeland – moest de Schelde koste wat het kost gesloten blijven. Geen vredesonderhandeling die daar verandering in kon brengen.
Dat laatste werd definitief bevestigd door de Vrede van Münster (1648). Spanje, inmiddels verzwakt als imperiale grootmacht, accepteerde een vrede ten koste van de vrije Scheldevaart. Voor Antwerpen betekende dat politieke rust, maar wel een economische situatie die nauwelijks verschilde van die in oorlogstijd. De Schelde bleef gesloten, en niemand toonde enige wil of macht om dat te veranderen.
“Inderdaad, het verdrag van Münster had den vernederenden toestand van onze ongelukkige haven bevestigd. Het was de dood, zonder meer, van de groote haven […]”.3