A man-made mom
De kritiek van De Werker komt misschien wat dramatisch over, maar brengt ons wel bij een interessant onderwerp. In de historiografie vergeet men vaak een voor de hand liggende en belangrijke invalshoek te betrekken in het onderzoek: vrouwen. Het onderzoek naar Moederdag is zeer gering en voornamelijk vanuit een volkskundige invalshoek.1 Vanaf de jaren ‘80 werd er ook binnen de vrouwen- en gendergeschiedenis onderzoek naar verricht, maar opnieuw heel beperkt. Voor de Belgische, laat staan Antwerpse casus, blijft grondig onderzoek in dat gebied helemaal uit.
De implementatie en verspreiding van Moederdag als vaste feestdag heeft nochtans een belangrijke rol gespeeld in het bestendigen van 19e-eeuwse genderrollen doorheen de 20ste en 21ste eeuw. In de loop van de 19de eeuw versterkte het idee dat vrouwen hun levensvervulling vooral hoorden te vinden in de rol van moeder en vrouw, waarmee ook de huiselijkheidscultus groeide.2 Deze opvatting kwam duidelijk terug in de brochure van Frans Van Kuyck: het was belangrijk dat de moeder haar rol correct volbracht want zij droeg de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van de kinderen en daarmee ook voor de toekomst van het land.3 Het beeld van ‘moeder aan de haard’ – wiens belangrijkste verdienste in het leven is om kinderen op te voeden en te liefkozen – was in feite een 19e-eeuwse uitvinding, wat betekent dat de “traditionele familiale waarden” die Van Kuyck zo ijverig wou beschermen niet veel ouder waren dan hijzelf.4 Maar dat deed er eigenlijk niet toe. Door het burgerlijke gezinsideaal in te werken in een invented tradition en het bijgevolg voor te stellen als een constante in een snel veranderende wereld, werd het beschouwd als een houvast met de boodschap ‘het moet zo zijn omdat het altijd zo is geweest’. Het format van de “Dag der Moeders” werden deels gebaseerd op het idee van een ‘omgekeerd rollenpatroon’ tussen moeder en kind(eren). Uit onderzoek blijkt dat het speels omkeren van de regel vaak een middel is om de regel, in dit geval het zogenaamde ‘plicht van de moeder’ op alle andere dagen, nog eens extra te versterken of te bevestigen.5 Waar Moederdag bij de Jarvis-vrouwen net een sterk emancipatorisch karakter had, leek dat vijf jaar later in Antwerpen het tegenovergestelde te zijn.
-
Marlies Geldof, Moeder waarom vieren wij?, 6-8.↩
-
Jan Van Bavel, Vrouwen op de arbeidsmarkt en de daling van de vruchtbaarheid in het Westen, 1850-2000, Research report of the Department of Sociology, Leuven: K.U.Leuven, 2003, 20.↩
-
SAA KUYCK#107 ½, brochure “Dag der Moeders”, 1-8, vooral 4.↩
-
Jan Van Bavel, Vrouwen op de arbeidsmarkt en de daling van de vruchtbaarheid in het Westen, 1850-2000, 18-29.↩
-
Marc Jacobs, “Moederdagen: Rijpe vruchten van personencultus, lobbywerk en PPS”, 24.↩
Waarom moest moeder aan de haard?
Waarom waren bepaalde actoren in de vroege 20ste eeuw zo gefixeerd op het bestendigen van het ideaal ‘moeder aan de haard’? Er waren hier twee belangrijke factoren in het spel: dalende nataliteit en arbeidsmarktparticipatie van vrouwen. Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw ontwikkelde er zich een dalende trend van de nataliteit in België en al snel werd dit een twistpunt op de agenda van diverse actoren.6 De oorzaak van deze catastrofale evolutie, aldus de tijdsgenoten, was de vrouw die buitenshuis werkte. Hoewel een rechtlijnig negatief effect van de vrouwelijke arbeidsmarktparticipatie op de vruchtbaarheid logisch lijkt, klopt dit niet.7 Deze twee variabelen werden in feite bepaald door de sterkte van het rollenconflict tussen arbeid en kinderen (d.w.z. de onverenigbaarheid tussen beide rolpatronen). Dit rollenconflict is afhankelijk van de institutionele en normatieve context op verschillende maatschappelijke domeinen: economie, politiek beleid, onderwijs, sociale verwachtingen, religie, enzovoort.
In België lag het percentage van vrouwen die aan betaalde arbeid deden in het midden van de 19e eeuw relatief hoog. Hoewel het mannelijke kostwinnersmodel een opkomend ideaal was, was het voor veel gezinnen onmogelijk.8 Niettemin werd vrouwenarbeid steeds meer beschouwd als een verstoring van de ‘natuurlijke orde’.
De vruchtbaarheidstransitie van de tweede helft van de 19e eeuw wordt over het algemeen toegeschreven aan een verhoogde vruchtbaarheidscontrole, betere levensomstandigheden en medische ontwikkelingen, in combinatie met het propageren van het burgerlijk gezinsmodel.9 Men noemt dit ook wel de overgang van ‘high quantity’ naar ‘high quality’ kinderen. Voordien werden er per gezin veel kinderen geboren omdat de waarschijnlijkheid dat een aantal kinderen zouden sterven groot was. Daarbij werden kinderen beschouwd als extra inzetbare arbeidskracht om het gezin te onderhouden.10 Tegen het einde van de 19e eeuw werd zuigelingen- en kindersterfte echter minder hoog en werden kinderen iets waar in geïnvesteerd moest worden. Deze investering in een beperkt aantal ‘high quality’ kinderen vereiste de onverdeelde aandacht van de moeder: de fulltime thuiswerkende huisvrouw werd een rolmodel.11
-
Marlies Geldof, Moeder waarom vieren wij?, 125-130.↩
-
Jan Van Bavel, Vrouwen op de arbeidsmarkt en de daling van de vruchtbaarheid in het Westen, 1850-2000, 18-19 en 29-31.↩
-
Ibidem, 22-23.↩
-
Ibidem, 20.↩
-
Marlies Geldof, Moeder waarom vieren wij?, 127.↩
-
Jan Van Bavel, Vrouwen op de arbeidsmarkt en de daling van de vruchtbaarheid in het Westen, 1850-2000, 20.↩
De promotie van het burgerlijk gezinsideaal had de bedoeling zaken op orde te stellen: “Het was nodig de vrouw terug naar haar haard te zenden, opdat zij zich kon bezighouden met haar taken: het huisgezin en het baren van veel kinderen”.12 Deze nataliteitspolitiek bewerkstelligde echter het tegenovergestelde effect. De grootste oorzaak van de verminderde vruchtbaarheid was dus niet vrouwenarbeid.13 Het waren voornamelijk vrouwen uit de bourgeoisie die als eerste meer tijd en geld gingen steken in een kleinere kroost. Daarbij waren de pioniers van de moderne geboortebeperking vaak te vinden in diezelfde sociale klasse. Ook hier rekende het socialistisch dagblad De Werker op af. Van Kuyck zou met zijn feest namelijk niet de bourgeoisie viseren, terwijl net daar kleine gezinnen de trend werden. Volgens het dagblad waren het de bourgeois vrouwen die “hunne kinderen opofferen aan de mode omdat ze slanke lenden en mooie borsten willen behouden of liever op koffiepartijtjes […] gaan dan aan de wieg hunner kinderen te blijven!”.14
Ook een hedendaagse realiteit...
Deze 19e-eeuwse ideologie groeide door tot in de 21ste eeuw, onder andere geholpen door een onschuldige feestdag als Moederdag. Het werd opgenomen in de “volkscultuur” alsof het altijd al zo was geweest en het burgerlijk gezinsmodel werd de norm. Het opiniestuk van Inge Ghijs, de adjunct-hoofdredacteur van De Standaard, waarin ze zich de vraag stelt of het voorstel van de CD&V om de terugbetaling van ivf te verhogen naar 47 jaar wel zo’n nobel idee is, toont onder andere aan hoe het idee dat de combinatie van arbeid en kinderen leidt tot een onoverkomelijk rolconflict stand houdt:
“Vrouwen stellen hun kinderwens soms uit omdat ze eerst carrière willen maken, in een financieel precaire situatie zitten of pas laat een geschikte partner vinden. Maar moeten we als overheid en samenleving dan niet eerder daaraan werken? Alleenstaanden met een kinderwens ondersteunen, de combinatie van werken en kinderen opvoeden haalbaarder maken?”.15
Ghijs kaart hier aan wat onderzoek zoals dat van Jan Van Bavel al aantoonde.16 Deze combinatie leidt niet noodzakelijk tot een rolconflict: het zijn de maatschappelijke context, geslachtspecifieke verwachtingspatronen en machtsstructuren die bepalen in welke mate het rolpatroon van arbeidsmarktparticipatie conflicteert met het rolpatroon van moederschap. Het voorstel van de CD&V, die zich graag profileert als gezinspartij, is opnieuw een duidelijk voorbeeld van een nataliteitspolitiek. Door medische ontwikkelingen kunnen vrouwen nu meer dan ooit zelf beslissen of ze kinderen willen, maar dat legt ook een grote druk op hen. Het idee dat de meest vervullende rol die een vrouw kan aannemen die van moeder is, blijft namelijk dominant:
“De sociale conventie neigt nog altijd naar een positief antwoord [red: in de beslissing om wel of niet moeder te worden]. Als de overheid faciliteert dat vrouwen tot nog hogere leeftijd moeder kunnen worden, onderschrijft ze impliciet die sociale conventie.”.17