Willen is Kunnen
Op 16 maart 1901 werd, op initiatief van de Antwerpse havenwerkgevers, de ‘Union Générale pour la Potection du Travail au Port d’Anvers’ opgericht. De algemene beroepsvereniging pakte structurele problemen aan die voor conflicten zorgden aan de haven. Dokwerkers werden daarbij verplicht lid te worden van de vereniging. Op deze manier kregen de leden voorrang op het werk maar mochten zich, onder geen omstandigheden, aansluiten bij een syndicale organisatie. Bovendien wilde ze de opkomst van de vakbonden voorblijven door de eisen van de havenwerkers in rekening te nemen en in praktijk te brengen. De organisatie bood arbeiders een paternalistische koepel waaronder zij een sociaal vangnet in de vorm van werkzekerheid en een uitkering in tijden van werkloosheid kregen. Daarnaast stelde de Union Général zich ook op als scheidsrechter bij geschillen tussen werkgevers en werknemers, zodat dat de werknemer correct en rechtvaardig behandeld zou worden. De Union Général had zich echter niet achter de eisen om betere verloning gezet.1
Toen de dokwekers een hoger loon eisten, weigerde de Union hen hierin echter tegemoet te komen. Mede om deze rede richtte Chapelle en Wieme in 1904 het socialistisch dokwerkersverbond Willen is Kunnen op.2 Deze organisatie kwam op voor de levens- en arbeidsomstandigheden van de dokwerkers en vulde aan waar de Union Général tekort schoot. Willen is Kunnen vormde een nieuw en efficiënt werkende vakbond voor de dokwerkers en zou uitgroeien tot de grootste vakbond aan de haven.3 In juni 1906 organiseerde ze een referendum voor de invoering van een minimumloon van 6 bfr per dag en een toeslag van 100% voor zondagswerk. Een 8000 arbeiders namen deel aan dit referendum.4 Dit initiatief bezorgde nieuwe energie onder de havenwerkers. Willen is Kunnen keerde zich tegen de Antwerpse Scheepvaartvereniging, de meest toonaangevende werkgever aan de Antwerpse haven Fédération Maritime. Vanaf 1907 ontketende een reeks van korte stakingen tegen Antwerpse havenfirma’s. Het loonconflict was de primaire oorzaak: ze eisten een minimumloon van 6 bfr per dag in tegenstelling tot de gangbare 5 bfr.
Deze reeks aan stakingen zijn nauw te volgen aan de hand van een brieven correspondentie tussen de Antwerpse burgemeester Alfons Hertogs en de Minister van Nijverheid en Arbeid, Armand Hubert. In een brief gestuurd op 22 juni 1907 berichtte burgemeester Hertogs over een lange lijst aan stakingen:
“Niet tevreden over hun loon, weigerden, op 13 Juni ll., de stokers en “trimmers” van de stoomboot “MENOMINEE” te monsteren en deze boot kon slechts afvaren nadat, stroomwaarts, door eene sleepboot eene andere bemanning was aan boord gebracht. Denzelfden dag weigerden ook de stokers en “trimmers” van de stoomboot “KROONLAND” te vertrekken, maar zij werden aanstonds vervangen door eene nieuwe bemanning, deels samengesteld uit vaste mannen van de “RED STAR LINE” en deels uit vreemde zeelieden.”
De stakende havenwerkers werden kort bij de les gehouden door Willen is Kunnen. De socialistische vakbond wou niet dat hun leden gemanipuleerd zouden worden door de media. Deze berichtte namelijk dat er steeds minder stakers deelnamen. Willen is Kunnen spoorde de stakers aan om achter hun eisen te blijven staan en onbewogen te blijven tot er verandering zou komen. De socialisten organiseerden bijeenkomsten in verschillende cafés in de stad waar de kopstukken van de Antwerpse socialisten Arthur Wieme, Chapelle en Milio de dokwerkers aanspoorden om te blijven gaan en dat overwinning de enige uitkomst zou zijn.