Ordehandhaving en juridische beperkingen
De Rederijkersstoet van 1875
De Rederijkersstoet van 1875, georganiseerd door de Antwerpse kamer De Olijftak, vormt een sprekend voorbeeld van spanningen tussen civiele verwachtingen en militaire realiteit. Uit de briefwisseling tussen het stadsbestuur, de kolonel-commandant van Antwerpen, de gouverneur en de minister van Oorlog Séraphin Thiebault blijkt hoe complex de communicatie verliep en hoe botsende belangen konden escaleren.
De eerste aanvraag om militaire steun dateerde van 9 juli 1875.1 De Olijftak vroeg om praalwagens, 75 rijpaarden met geleiders en 32 muzikanten. Op 13 juli nam ook het stadsbestuur dit verzoek formeel over en richtte zich tot de kolonel-commandant.2 Men vroeg om meer dan honderd paarden en manschappen, in de overtuiging dat dit verzoek zonder problemen zou worden ingewilligd, zeker omdat het leger eerder al steun had verleend aan een stoet in Mechelen.
De weken daarop escaleerde de correspondentie. Op 30 juli drong de stad aan op een snelle beslissing, gezien de nakende optocht.3 De reactie volgde een dag later: op 31 juli wees de kolonel, na overleg met de minister van oorlog, het verzoek af.4 Het garnizoen was tijdens de oogsttijd sterk uitgedund door verloven, en de verplichtingen van de stoet zouden een te zware last vormen voor de overblijvende troepen.
Deze weigering leidde tot nieuwe pogingen. Op 2 augustus vroeg De Olijftak het stadsbestuur om het verzoek opnieuw in te dienen.5 De stad ging hierop in en stuurde op 4 augustus een uitvoerige brief, waarin men verwees naar de steun bij de stoet in Mechelen en het aantal gevraagde middelen voor de stoet tot het strikt noodzakelijke beperkte.6 Daarnaast wendde het stadsbestuur zich tot gouverneur Edward Pycke d’Ideghem, met het verzoek te bemiddelen bij de kolonel en desnoods bij de minister van Oorlog. Zonder militaire medewerking, zo benadrukte men, dreigde het mooiste deel van de optocht te vervallen.7
De gouverneur legde de vraag voor aan de minister, maar ontving op 11 augustus hetzelfde antwoord: de overbelasting van het Antwerpse garnizoen maakte de deelname van het leger onmogelijk.8 Op 12 augustus (doc. 461) bevestigde ook de kolonel opnieuw de weigering, met daarin nog eens de motieven van de minister uitgelegd.9
Deze episode illustreert hoe de communicatie kon zijn in de aanloop naar publieke feesten, en hoe moeilijk het was om burgerlijke verwachtingen te verzoenen met praktische beperkingen.
-
Historische oefeningen 2, < https://histoef2.flw.uantwerpen.be/admin/items/show/886 >, geraadpleegd op 18 augustus 2025. ↩
-
Historische oefeningen 2, < https://histoef2.flw.uantwerpen.be/admin/items/show/884 >, geraadpleegd op 18 augustus 2025.↩
-
Historische oefeningen 2, < https://histoef2.flw.uantwerpen.be/admin/items/show/875 >, geraadpleegd op 18 augustus 2025.↩
-
Historische oefeningen 2, < https://histoef2.flw.uantwerpen.be/admin/items/show/870 >, geraadpleegd op 18 augustus 2025.↩
-
Historische oefeningen 2, < https://histoef2.flw.uantwerpen.be/admin/items/show/868 >, geraadpleegd op 18 augustus 2025.↩
-
Historische oefeningen 2, < https://histoef2.flw.uantwerpen.be/admin/items/show/863 >, geraadpleegd op 18 augustus 2025.↩
-
Historische oefeningen 2, < https://histoef2.flw.uantwerpen.be/admin/items/show/865 >, geraadpleegd op 18 augustus 2025.↩
-
Historische oefeningen 2, < https://histoef2.flw.uantwerpen.be/admin/items/show/466 >, geraadpleegd op 18 augustus 2025.↩
-
Historische oefeningen 2, < https://histoef2.flw.uantwerpen.be/admin/items/show/461 >, geraadpleegd op 18 augustus 2025.↩
Burgemeester Van Rijswijck en minister Brassine
20 jaar later was er weer een weigering voor het leger in te zetten bij de gemeentefeesten van 1895 . Toen de Antwerpse burgemeester Jan Van Rijswijck zich zorgen maakte over de ordehandhaving tijdens een feest, richtte hij zich tot luitenant-generaal Rahier met een verzoek om militaire steun.10 De luitenant-generaal antwoordde terughoudend en verwees naar ministeriële instructies die het leger verboden voor politietaken uit te voeren.11 Van Rijswijck liet het er niet bij en schreef tweemaal naar minister van Oorlog Brassine.12 13 Hij benadrukte dat de toestroom van vreemdelingen tijdens de festiviteiten een uitzonderlijk risico vormde. Brassine bleef echter bij het standpunt dat het leger niet mocht optreden bij openbare feesten.14
-
Historische oefeningen 2, < https://histoef2.flw.uantwerpen.be/admin/items/show/485 >, geraadpleegd op 18 augustus 2025.↩
-
Historische oefeningen 2, < https://histoef2.flw.uantwerpen.be/admin/items/show/457 >, geraadpleegd op 18 augustus 2025.↩
-
Historische oefeningen 2, < https://histoef2.flw.uantwerpen.be/admin/items/show/470 >, geraadpleegd op 18 augustus 2025.↩
-
Historische oefeningen 2, < https://histoef2.flw.uantwerpen.be/admin/items/show/475 >, geraadpleegd op 18 augustus 2025.
↩ -
Historische oefeningen 2, < https://histoef2.flw.uantwerpen.be/admin/items/show/1670 >, geraadpleegd op 18 augustus 2025.↩